Doneer
alcohol

Eens goed dronken worden

Vroeger was Mari zeer dogmatisch op het gebied van eten en drinken en telde ze elk biertje. Tot ze ging mediteren en haar zelfbeeld van Verantwoord Persoon langzaam losliet. Nu drinkt ze juist veel meer. Ligt er een goed voornemen te wachten op onze faalboeddhist?

“Goeiemorgen, hoe is het met jou?” vroeg de jongen aan de bar met de diepste stem die ik ooit gehoord had.

Ik was zojuist wakker geworden in een comfortabele rieten hut aan het ruisende Lake Malawi en ik voelde me vreselijk. Alsof ik een kater had. Maar dat had ik nou precies niet.

De avond ervoor had ik de excentrieke mooie jongen zijn ronde zien maken langs mensen in het hostel. Hij had een hanekam van lange zwarte dreadlocks, een gaaf, androgyn gezicht met lichte huid en zwarte ogen met enorme wimpers. Hij leek iedereen te kennen en om iedereen te geven. Dat liet hij zien met stoere knuffels en aandoenlijk overdreven handschudtechnieken.

“Kut,” zei ik. Ik had geen zin om te doen alsof. Ik was ziek en had heimwee. Dingen, overigens, waar ik normaal beter mee kon dealen dan nu. Misschien had wekenlang Malarone slikken een effect op mijn gemoed. Want ik was nú op de meest paradijslijke plek op aarde en ik had nog steeds een grafhumeur.

Hij lachte hoofdschuddend.

“Weet je wat je verkeerd doet? Je reist te snel. Als je het ergens fijn vindt, moet je er gewoon blijven.”

Dat deed me glimlachen. Goed advies moet je herkennen en dit was wel wijsheid, van een jongen van 27.

“En weet je wat ook helpt? Gewoon even flink dronken worden,” voegde hij toe. “Je moet loslaten. Je bent veel te serieus!”

Uh. Wat?

“Ik drink niet als ik alleen op reis ben,” zei ik.

“Ah, nou daar heb je je probleem,” antwoordde hij. “Koffie?”

Hij vroeg de barjongen om een extra kop en deelde zijn pot met me.

Biertjes tellen
De rest van de dag dacht ik na over drank. Ik was alleen op reis. Mijn redenen om niet te drinken waren legio en kwamen ongeveer neer op veiligheid, geld, veiligheid, de taboestatus van alcohol in veel culturen, veiligheid, en de zorgen van mensen thuis over mijn veiligheid. Heel soms nam ik één of twee drankjes, als ik niet meer over straat hoefde en op een plek was waar ik me veilig voelde. Ik wilde helder blijven, dus dronk ik in principe niet. Waar had ik dát eerder gehoord?

Precies dat was wat de precepts zeggen. Wil je met aandacht leven? Intoxiceer dan niet. En daar was ik het mee eens! Maar ik dronk wel. Thuis dan.

Sterker nog, sinds ik begonnen was met beoefenen, was ik alleen maar makkelijker over alcohol gaan denken! Paradoxaal, maar waar. Toen ik heel veel jonger was, was ik een tijd zo dogmatisch met eten en drinken bezig, dat alles aan honderd eisen moest voldoen. Het moest eko fairtrade fsc vegetarisch, gezond en Handgebreid Door Ambachtelijke Lokale Biologisch Afbreekbare Linksdraaiende Grootouders zijn. Om niet te spreken van mijn ergernis over de verantwoordelijkheidsontwijkende dooddoenerterm ‘aroma’s’ als ingrediënt op verpakkingen. (Seriously, don’t get me started.) Ja, ik weet het: dat waren onhaalbare eisen waar ook ikzelf me niet aan hield, dus mijn ergernisniveau over de wereld en mezelf was hoog.

Uiteraard telde ik destijds ook elk biertje dat ik op een feestje dronk, zodat zodra ik eens een keer een kater had, ik me in retrospect vervolgens een enorme faalhaas voelde over de mindlessness van de avond ervoor.

Zo hard klampte ik me al beoefenend vast aan mijn zelfbeeld als Verantwoord Persoon, begon ik langzaam te zien. Misschien moest ik daar maar gewoon eens mee ophouden, besloot ik tenslotte. Wie was ‘ik’ als ik niet Verantwoord was?

Het moment dat ik een kater had zonder me daar rot over te voelen was best een overwinning. Goed voor m’n persoonlijke ontwikkeling, maar, laten we eerlijk zijn, het had verder weinig van doen met het boeddhistische pad.

‘Veel te serieus’, noemde de dreadlockpunkerjongen me. Hij had geen idee. Het kon nog veel erger.

Een hoofd vol zorgen
Met mijn tijdelijke reisgenoten praatte ik wat door over alcohol en hoorde de meest onwerkelijke verhalen over hun drinkgedrag, thuis en op reis. Twee oude, licht racistische Britse dames dronken die avond een groepje twintigers onder tafel, terwijl de Zuid-Afrikaanse dreadlockpunker op een bankje onder een boom een joint deelde met nieuwe tijdelijke vrienden. Vertwijfeld dronk ik één biertje. Mijn maag speelde op. Meh, ik was er wel weer klaar mee.

De dag erna kreeg ik antibiotica en was het grote geheelonthouden wederom aan de orde. Zo erg vond ik dat niet.

Want wat me de zin in een biertje nog meer deed vergaan waren de eigenaars van het complex, een blank heterostel. Zij was, geloof ik, Deens van oorsprong, en hij was een zachtmoedige Zuid-Afrikaan van een jaar of vijftig. We praatten over reizen en ik vertelde dat ik in de VS op meditatieretraite was geweest.

“Ah meditatie…” zei hij. “Ja ik zou dat ook moeten doen. Mijn hoofd is altijd zo vol! Ik maak me altijd zorgen. Altijd, over alles. Zo’n zorgen…”

Een van de avonden ging het mis, op een – zo vertelden omstanders mij – voorspelbare manier. De beste man met het hoofd vol zorgen dronk veel, heel veel, en eens in de twee weken buitensporig veel te veel. Shirtloos dansen op de bar, niet meer kunnen praten, nauwelijks meer kunnen lopen, the works. Zijn personeel kon er weinig tegen doen, want hij was de baas en hij dreigde anders met ontslag. Zijn vrouw was het zo gewend dat zij vroeg naar bed was gegaan om de volgende dag het hostel te kunnen runnen. Wat een leven waren die twee in terecht gekomen. Ons paradijs was voor hen een hel.

De vrienden van de pijnlijk dronken eigenaar lagen echter in een deuk van het leedvermaak, op zo’n manier dat zelfs mijn hard drinkende reisgenoten er wat van zeiden. Van je vrienden moest je het hebben, blijkbaar. Ik bedacht me: de Boeddha had wel een punt, dat sangha nogal uitmaakt. Maar de eigenaar noch zijn vrienden hadden uiteraard enige intentie om de realiteit onder ogen te zien.

Wat ik de zorgenman overigens niet probeerde te vertellen, maar wat ik wel wist, was dat beoefenen dingen niet noodzakelijk veel comfortabeler maakt. Mediteren gaat niet om, wat hij leek te denken, ‘je hoofd leeg te maken van zorgen’, ’ter vervanging’ van wat alcohol doet. Het is geen escapisme, maar je bewust worden van je escapisme. Zo is het, ondervond ik, vrij onmogelijk om een serieuze beoefenaar te zijn en dan je alcoholconsumptie daar buiten te houden, want op een gegeven moment is er niet echt meer een ‘buiten’, ook je escapisme gaat eronder vallen. Je bewust zijn van hoe je je aandacht verliest naarmate het feestje vordert, wordt onvermijdelijk. Net als zien hoe je daar expliciet voor kiest. En al helemaal: zien hoe je je kussen al dan niet vermijdt die ene ochtend dat je een kater hebt. Dat is, nouja, een van de interessantere momenten van het leven van een kussenzitter, en iets dat een stuk pijnlijker is als het élke ochtend is.

Maar wat ik me afvraag is: waarom was mijn beslissing om niet te drinken op reis eentje die ik veel serieuzer nam dan de adviezen die mijn meditatiepraktijk ten goede komen? Nu ben ik thuis, en ik zit weliswaar vaker op een kussen, maar ik drink ook weer vaker een biertje. En daarmee vind ik mezelf wel een beetje een faalbeoefenaar. Niet drinken zodat je altijd mindful kunt zijn? Ook als het niet alleen maar draait om het verschil tussen wel en niet in een greppel eindigen in een ver land? Maar gewoon zodat je er bij bent terwijl, ach detail, je LEVEN bezig is? Tja, zo belangrijk vind ik dat blijkbaar toch ook weer niet, want anders zou ik het wel doen! Wat is er mis met mijn prioriteiten? Nou, o.k., al doormodderend op deze manier, wil ik met een eventuele volgende kater heus proberen daadwerkelijk op het kussen te kruipen. In de categorie: goede voornemens die een faalboeddhist waardig zijn.

Headerfoto: Samantha Marx