Doneer
doormat

Deurmatmodus

Mari schreef een column in het kader van de drie vergiften. In het leven van een faalboeddhist blijken ze af en toe, naast onwenselijk, ook best wel nuttig.

“Nou, dat moet je dan maar zien als een goede beoefening…”
Heb je al jeuk? Want ik wel.

Deze column verscheen in het kader van het drieluik De Drie vergiften. Drie films over woede, hebzucht en onwetendheid.

Als ik ergens niet tegen kan, is het namelijk die geforceerde compassie die sommige mensen associëren met boeddhisme. Zo’n te tolerant ‘ik ben okay met alles’, dat als een stoomwals alle ongemakkelijke gevoelens over een situatie platwalst. De boeddhistische variant van het lifecoachy ‘ik ben dánkbaar voor deze uitdaging’ zeg maar. Soms nog jeukeriger door de insinuatie dat dit is hoe het heurt voor élke Degelijke Goedboeddhist.

Het wekt bij mij een onwillekeurige honger op naar rauwe, eerlijke haat of hebzucht. Of jaloezie. Of verdriet. Of lust. Of dat sentiment dat het erg op zou luchten als je iets zou slopen, of iemand flink de waarheid zou zeggen. (Ik weet het, er zijn maar drie vergiften, maar ik hou me niet aan lijstjes. #faalboeddhist.)

Allemaal hele normale gevoelens, een prima bron van informatie over waar je grenzen liggen. Vind ik althans. Echter, in de contreien van het selectief boeddhistisch beoefenen, moeten die emoties volgens sommigen vooral in dienst staan van compassietraining. Een Echte Boeddhist wordt in ieder geval niet ‘gewoon’ boos.

Dit schadelijke idee is een van de redenen dat ik lang een closet-beoefenaar ben geweest. Om te voorkomen dat mensen verwachten dat ik als boeddhist professioneel over me heen laat lopen. Dat ik als er wrijving is, moeiteloos zou doorschakelen naar wat ik noem: de deurmatmodus.

Hoe die werkt? Laat ik dit, om in het reisthema van deze columnreeks te blijven, illustreren aan de hand van een aantal exotische voorbeelden. *visualiseer nu een palmboom*

Een egoding
“Ik ben zo moe van moeder zijn en echtgenote en alsmaar zorgen. Ik probeer te leven in compassie. Maar ik ben gewoon zó ontzéttend moe.” De vrouw was klein, begin veertig. Ze had een grauw gezicht, donkeromrande ogen. Ze was, samen met een paar anderen, naar me toegekomen na de middagsessie.

Ik zat in een boeddhistisch klooster waar ik me niet thuis voelde en ik had de retraiteleider een vraag gesteld: “What about low self-esteem?”

Ik vroeg het niet alleen voor mezelf. Zoals elke ex-ontvanger van treitercampagnes weet, kost het moeite om een normaal zelfbeeld te krijgen. Ik vermoedde dat het voor meer aanwezigen relevant was.

De non aan wie ik de vraag stelde, moest even nadenken. Vervolgens antwoordde ze iets dat toen in die zaal vol westerlingen, lijdend aan Judeo-Christelijk schuldgevoel, weinig begrip opleverde: een laag zelfbeeld, zei ze, komt door de illusie van het zelf. Dus de oplossing is minder ego. Ze gaf wat tips daarvoor, zoals vrijgevigheid beoefenen.

Serieus? Wow, ja elke psycholoog zou het daar compleet mee eens zijn. NOT.
Onverantwoord vond ik het. Ik wist niet wat ik met die teaching moest. Had ik het verkeerd begrepen?

I am smile
Hoewel ik nu beter begrijp wat de non bedoelde, heeft het toch mijn blik veranderd. Sindsdien vraag ik me regelmatig af of de culturele verwachtingen waar met name vrouwen aan moeten voldoen – zorgen, ondergeschikt zijn, leven in dienst van anderen – misschien op een ongezonde manier matchen met hoe sommige leraren de lessen over ego en compassie brengen.

We kennen allemaal die anekdote van de Dalai Lama die tijdens een congres een vraag krijgt over zelfhaat, maar na enig overleg met de vertaler dit begrip niet blijkt te kennen. Het was voor hem ondenkbaar om zichzelf te haten. Het verhaal wordt gebracht als een grappig cultuurverschil. Maar wat nou als het over gender gaat?

Mijn lief en ik hebben een eigen anekdote. In Chiang Mai, Thailand, logeerden we ooit in een Boutique Hotel, gerund door een Thaise dame met een nogal passief-agressieve instelling. Zo klaagde ze tegen ons over de andere gasten en het overlijden van haar high society echtgenoot kwam ook voorbij. Toen hij ziek werd, had hij haar beloofd dat alles goed zou komen. Het kwam niet goed.

Ze had er duidelijk nog veel moeite mee. Troost vond ze in de tempel.

“But, I am… Buddha. I am… smiiile,” zei ze, na elk moeilijk verhaal. Ze maakte het ‘glimlach’-handgebaar voor haar gezicht, met een geforceerde lach die ze net te lang volhield.

In die lokale tempel was duidelijk iets goed misgegaan met de vertaling van de leer naar het dagelijks leven van een weduwe. Sindsdien staat in ons huishouden ‘I am smile’ synoniem voor hoe beoefenen niet moet uitpakken.

I am not a bank
Terug naar het verhaal van de non en haar idee van non-self: ironisch genoeg had ik zelf meteen al wat gehad aan haar teaching over low self-esteem.

Op mijn laatste dag in Nepal nam ik een taxi van het vliegveld naar mijn hotel. Ik had precies genoeg lokaal geld om naar het hotel te komen, maar ik had niet gerekend op de dubbele tarieven die de taxichauffeurs om me heen plots rekenden.

Fixed price!” riepen ze allemaal. Onderhandelen, wat ik al haatte, kon ineens niet. Het vliegveld was in the middle of nowhere, dus de koppige mannen hadden een prima positie.

FINE. Ik had nog wel wat dollars.

Wat bleek, toen we voor het hotel stonden? “Yes dollar is okay” betekende wederom een hoger tarief. Belachelijk veel hoger. Onderhand was de ritprijs verviervoudigd!

Hoe kon dat, vroeg ik? De beste man had z’n eigen wisselkoers verzonnen. Dat was duidelijk, want we stonden vlak naast een wisselkantoor. Ik wees op het bord met de wisselkoers.

“That is not my rate. I am not a bank,” zei de taxichauffeur een keer of tien.

Ik haalde een paar keer diep adem. Wat moest ik doen? Alle ervaringen van de afgelopen maand rolden door m’n hoofd. Elk moment waarop ik heus begrépen had waarom er misbruik van blanke toeristen werd gemaakt. Maar ook de talloze momenten waarop ik afgezet was, of, ohja, gepolsd voor seks, omdat ik een blanke vrouw was.

Ik was geen persoon, maar een soort… grondstof.

Toen dacht ik aan die teaching over low self esteem. En toen was ik er klaar mee, met de deurmatmodus. Rot op met je ‘goede beoefening’. Die taxichauffeur was misschien geen bank.

MAAR IK WAS GEEN PINAUTOMAAT.

Ik werd boos. Met trillende handen, want ik was nog nooit boos geworden op een vreemdeling. Maar ik deed het, beheerst, en ik liet me niet meer van de wijs brengen tot er een oplossing was. En dát was het meest bevrijdende moment van die maand. Het was vast onboeddhistisch, maar het was heerlijk.

Ik ben er nog steeds trots op.