Doneer
disa-jironet-over-mededogen01

“Achter de houding van een dader schuilt een persoon die puur is”

Meer ruimte geven aan pijn en lijden, zowel bij daders als bij slachtoffers. Dat is waar Disa Jironet, officier van justitie, voor pleit in haar boek Misdaad en Medogen. “Straffen leidt niet automatisch tot het herstel van de harmonie. Daarvoor is zelfreflectie nodig.” Een gesprek over het belang van mededogen in de rechtszaal.

“Als kind wilde ik bij de Verenigde Naties werken, omdat ik dacht dat ik daar de meeste mensen tegelijk kon helpen. Ik ontdekte laatst in een gesprek met iemand dat ik altijd al een fascinatie heb gehad ‘het systeem’, daar waar het begint, omdat je daar de meeste impact kan hebben.”

Dat Disa Jironet nu niet bij de VN werkt, maar bij het OM is een bewuste keuze. “Ik had het gevoel dat ik hier meer impact kon hebben dan bij de VN, waar het vooral draait om intentieverklaringen. Ik wilde werken aan een beter systeem, maar ook tastbaar van betekenis zijn.”

Die middenweg heeft Jironet gevonden in haar rol als officier van justitie, waarin ze dagelijks moet oordelen over ‘goed en slecht’. In haar onlangs verschenen boek ‘Misdaad en Mededogen’ pleit ze voor het overstijgen van die scheidslijn en breekt ze een lans voor een meer mededogende manier waarop we in een strafproces omgaan met daders en slachtoffers.

disa jironet misdaad en mededogenMeer mededogen in de rechtszaal, waarom is dat nodig?
“In reactie op mijn boek hebben meerdere mensen gezegd: ‘dit boek geeft taal aan gedachtes die ik ook heb’. Ik heb het dan over mijn collega’s, professionals, die het gevoel hebben te dweilen met de kraan open: er komen strafzaken binnen, we doen de dossiers af, we leggen straffen op, slachtoffers mogen een verklaring voorlezen, op naar de volgende. Maar net als de meeste mensen, willen mijn collega’s in het strafrecht van betekenis zijn. Ze willen dat de momenten in een zitting er echt toe doen. Dat het impact heeft op de manier waarop mensen kijken naar het verleden en hoe ze de toekomst tegemoet gaan. Mijn boek sluit aan bij dit gedeelde verlangen, en het stelt mensen gerust dat ze zich niet hoeven te schamen voor die behoefte.

Daarnaast signaleer ik diezelfde behoefte in de samenleving: dat er meer ruimte voor menselijke verhalen komt binnen de uitvoerende diensten van de overheid. Dat het zo afstandelijk is geworden, kil en hard. De toeslagenaffaire is een goed voorbeeld: wat daar steeds in terugkomt is dat de menselijke maat totaal kwijt was, terwijl burgers daar zo’n behoefte aan hebben.”

Je noemde het woord schaamte. Waarom zou je je schamen over je behoefte aan meer mededogen of menselijkheid?
Schaamte heeft denk ik vaak iets met kwetsbaarheid te maken. Er is een onuitgesproken gevoel bij mij en mijn collega’s dat er van ons verwacht wordt dat we de misdaad vooral hard aanpakken. Een cynische en harde aanpak vraagt weinig kwetsbaarheid en betrokkenheid van jezelf. Maar als je uitspreekt dat je verlangt naar meer menselijkheid, dan zegt dat iets over jezelf. Het vraagt kwetsbaarheid van jou als professional om de ander te ontmoeten, of als burger om te zeggen: ik mis iets.”

Hoe ziet dat mededogen of die menselijkheid in de rechtszaal eruit?
“Het gaat erom meer ruimte te geven aan de pijn en het lijden, zowel bij daders als bij slachtoffers. De transformatieve kracht zit in het inzicht dat we allemaal lijden, en dat het loslaten van dat lijden de weg is naar geluk. Nu is het strafrecht vooral daadgericht: je hebt dit gedaan en dat vergelden we met deze straf. Maar een straf leidt niet automatisch tot het herstel van de harmonie en van de veiligheid in de samenleving, wat wel het doel is van het recht. Daarvoor is zelfreflectie nodig, dat begint bij het erkennen van het lijden dat onder de misdaad ligt. Ik probeer hier telkens naar op zoek te gaan op de zitting, ook als iemand niet zo veel wil zeggen. Ik vraag dan bijvoorbeeld waarom iemand niet wil praten. Is het omdat hij bang is, of ons misschien niet vertrouwt? Door zo open en transparant te zijn over wat ik waarneem, nodig ik de ander uit om dat ook te zijn.

In je boek noem je vaak de term ‘vals narratief’. Kun je dit uitleggen?
“Als opgroeiend kind ontwikkel je een verhaal over jezelf, over wie je bent in het gezin waar je bij hoort. Dan ga je de wereld in en krijg je te maken met ideeën of vooroordelen over jou en over anderen, die steeds worden herhaald en bevestigd. Als jouw narratief er een is van liefde, dus dat je erbij hoort, je waardevol bent, dat mensen je zien en je gedachten willen horen, is er een gezonde hechting en voel je je veilig met de mensen om je heen.

Wanneer je echter opgroeit met het gevoel dat je je er niet bij, hoort, je anders bent, jij je buitengesloten voelt, je niet goed genoeg bent, en dat wat jij zegt er niet toe doet, ontstaat er een narratief van angst. Dat is het narratief van de jongens die bij ons in de rechtszaal komen, gevoed vanaf een jonge leeftijd. Waar ik door het soefisme en mijn opvoeding ben gevoed om te zien dat alles verbonden is, geloven zij juist het omgekeerde. ‘De samenleving is tegen mij, dus ik hoef hier niks’, is dan het verhaal. En dan zijn we ze kwijt. Je ziet wel het potentieel in hen om gelukkig te zijn, maar dat narratief zit ertussen.”

Ik geloof dat er achter de houding van zowel daders als slachtoffers een echt persoon schuilt die puur is en niet per se slecht wil zijn.

Tweet

Waar komt dat concept van het valse narratief vandaan?
“Het is vooral iets vanuit de gedragskunde en neuropsychologie. Ik heb me hierin verdiept, omdat ik geboeid ben door ons idee dat gedrag kan veranderen door te straffen. Maar is dat eigenlijk wel zo? Ik kom tot de conclusie dat een zitting vaak alleen maar dat negatieve narratief bevestigt. En ik denk dat we de inzichten daarover meer in de rechtszaak zouden kunnen toepassen, bijvoorbeeld door ons bewust te zijn van de manier waarop ons eigen gedrag onbewust de ideeën en vooroordelen van de verdachte kunnen bevestigen.”

In metafysische zin vind ik het valse narratief ook interessant. In zowel het boeddhisme als soefisme bestaat er een idee dat we ons niet moeten identificeren met de wereld buiten ons en de gebeurtenissen. Dat die waarheid iets is wat in je zit en wat je terug kan vinden. Dat strookt voor mij heel erg met dat gedragswetenschappelijk onderzoek. Ik geloof dat er achter de houding van zowel daders als slachtoffers een echt persoon schuilt die puur is en niet per se slecht wil zijn.”

Wat maakt het zo moeilijk om mededogen een plek te geven in het strafrecht?
“Ik denk dat het deels te maken heeft met de setting. Letterlijk: de inrichting. Het feit dat de rechters en officiers hoger zitten op een afstandje. De verdachte zit alleen in het midden. Het slachtoffer kijkt op zijn rug. Dat creëert een drempel voor een open gesprek. Er zit een vast stramien in hoe de zitting moet verlopen. Die kaders zijn ook nodig, maar ze nodigen niet per se uit tot kwetsbaarheid. Daarom vraagt het wat van je als officier of rechter om echt die verbinding te kunnen maken. Maar in de kieren van zo’n proces is het wel mogelijk en daar zit dan ook een soort schoonheid in.”

Kan het ook een plek krijgen in de opleiding?
“In de opleiding zou meer aandacht kunnen zijn voor wat het vak van je als mens vraagt. Dus het loslaten van je vooroordelen over wat mensen wel of niet verdienen bijvoorbeeld. Er zou ook een meer gedragskundige component ingebouwd kunnen worden. Dat je leert als je een boos iemand voor je hebt zitten dat je geneigd bent om die emotie te spiegelen en dat dat zijn boosheid alleen maar bevestigt. Dat je meer tools krijgt aangereikt om dat valse narratief te doorbreken.”

Kom jij zelf uit een harmonieus nest?
“Ja, zeker. Mijn ouders zijn gescheiden toen ik vrij jong was, maar ik heb met allebei een goede relatie. Het actief zoeken naar harmonie was een hele belangrijke waarde in ons gezin. We praatten altijd veel over wat er speelde. Als er wrijvingen waren bespraken we altijd waar het vandaan kwam en hoe we er tegenaan kijken. Streven naar harmonie kan alleen als je ook bereid bent te kijken naar de frictie, het conflict.

disa jironet over mededogen
Disa Jironet. Foto: Ruud Pos

Daarnaast is het soefisme een hele belangrijke bron van inspiratie geweest voor de visie die ik uitdraag. Ik heb ervaren hoe krachtig het kan zijn om je emoties te begrijpen en te onderkennen, en dat als middel te gebruiken om meer zelfkennis te ontwikkelen en hoe dat tot bevrijding kan leiden. Die persoonlijke ervaring geeft mij een zeker vertrouwen in het vermogen van mensen om tot zelfinzicht te komen: ik heb het zelf ervaren, dus ik weet dat het kan.”

Hoe ziet jouw beoefening binnen het soefisme eruit?
“Mijn moeder was actief in het soefisme en zij gaf me op mijn veertiende de keuze om ingewijd te worden, vergelijkbaar met de eerste communie binnen het katholicisme. Dat wilde ik en vanaf dat moment was Johan Witteveen mijn mentor, tot hij overleed in 2019. Hij was mijn begeleider in de beoefening, die bestaat uit meditatie, het herhalen van mantra’s, maar ook het lezen van de teksten van Hazrat Inayat Khan, de stichter van het Universeel Soefisme.

De laatste tijd heb ik minder tijd voor de oefeningen. Toch heb ik altijd een soort pad naar binnen toe, ik visualiseer het als een opening in het bos. Daar heb ik het gevoel dat alles één is. Als ik regelmatig beoefen dan is het bospad er naar toe opener en ben ik er met een paar ademhalingen. Als ik dat niet doe, wordt het overwoekerd en moet ik werk doen om dat pad weer vrij te maken.”

Pas je dat ook toe op de werkvloer?
Ja, zeker als ik iets moet doen, als ik bijvoorbeeld in zitting ga, dan neem ik een paar diepe ademhalingen, probeer ik goed af te stemmen, een intentie te formuleren en gewoon te zorgen dat ik altijd dienend blijf.”

In hoeverre ben jij met jouw visie en die spirituele achtergrond een vreemde eend in de bijt? Ervaar je weleens weerstand?
“Ik ben wel een beetje vreemd omdat ik het openlijk bespreek, maar wat ik wel merk is dat steeds meer collega’s die het boek hebben gelezen naar me toe komen en zeggen: dit is eigenlijk waarom ik bij het OM wilde werken. Dat ze willen kijken naar hun vak, en nadenken over de impact die ze willen hebben. Dat vereist ook dat we meer nadenken over hoe we ons als mens tot ons vak verhouden. Welke skills heb ik die mij goed maken in dit vak en welke valkuilen of vooroordelen heb ik waar ik alert op moet zijn? Ik denk dat mijn wens wel gedeeld wordt, alleen het komt er nog niet altijd uit.”

Wat hoop je dat het boek zal doen?
“Wat ik heb gehoord is dat collega’s die dit ook graag willen zich gesteund voelen. Ik hoop dat die olievlek zich blijft verspreiden en we een iets meer evenwichtig gesprek hebben over repressie en preventie en dat dit boek wat gewicht in de schaal legt. Daarnaast hoop ik ook dat het bijdraagt aan een breder gesprek over hoe de overheid de burger hoort te dienen. Dat het niet alleen gaat om juist beleid en dat de uitvoeringsorganisaties de richtlijnen volgen, maar dat de manier waarop ze dat doen, dus die menselijke maat, er ook toe gaat doen.”


Meer informatie

Misdaad en Mededogen, Op zoek naar de mens in het Nederlandse strafrecht. Uitgeverij Ambo|Anthos

Lees dit artikel over het boek De Boeddha in de bajes, van Cuong Lu