“Laatst vroeg ik aan mijn studenten waar ze het meest gestrest over waren. Tot mijn verbazing stond niet klimaatstress, oorlog, discriminatie of woningnood bovenaan hun lijst, maar social media en internet,” vertelt Susan Bögels, hoogleraar ontwikkelings- en opvoedingsproblemen aan de Universiteit van Amsterdam en onder meer bekend van haar boek Mindful opvoeden in een druk bestaan. “Ze hebben last van ‘the fear of missing out’: het idee dat anderen beter en mooier zijn dan jij. En ook van de overvloed aan keuzes die ze online over zich heen krijgen. Uit onderzoek weten we dat bij met name meisjes dit een reden is waardoor hun mentale gezondheid achteruit gaat.”
Wereldwijd daalt de mentale gezondheid van jongeren en jongvolwassenen – en die dip heeft zich na de coronacrisis niet hersteld. In zijn boek The Anxious Generation verklaart de Amerikaanse sociaal psycholoog Jonathan Haidt dit door de verschuiving van wat hij een ‘play based childhood’ noemt naar een ‘phone based childhood‘. Kinderen spelen steeds minder buiten en brengen meer tijd achter een scherm door. Ook in Nederland liegen de cijfers er niet om. Van de kleuters van 4 tot 6 jaar besteedt dertig procent minstens twee uur per dag aan digitale media-activiteiten. En die tijd loopt op naarmate kinderen ouder worden. Filmpjesplatform YouTube is het meest populair onder alle leeftijdsgroepen, gevolgd door gamen. Op de basisschool gebruikt de helft van de kinderen dagelijks social media, op het voortgezet onderwijs is dat 84 procent.
In 2020 schudde de documentaire The Social Dilemma de wereld wakker met het inzicht dat social media bewust zijn ontworpen om hun gebruikers verslaafd te maken. Platforms als Facebook, Instagram en TikTok monitoren ons gedrag en gebruiken onze data om gerichter te kunnen adverteren. Hierdoor komen we in zogenaamde ‘filterbubbels’ terecht: we zien vooral informatie die onze persoonlijke voorkeuren bevestigt. En informatie waar een dreiging vanuit gaat, want daarmee houden deze platforms onze aandacht beter vast. Saillant detail: geen van de ontwikkelaars laat hun eigen kinderen op social media.
“Social media maken ons minder empathisch,” observeert empathiedeskundige Lidewij Niezink: “Dat komt vooral door de algoritmes: we zien meer van hetzelfde en leren ons daardoor minder in anderen inleven.” Als sociaal psycholoog ontwikkelt ze empathie-trainingen en geeft ze les op het hbo, waarvoor ze ook een lesmethode over kritisch bronnenonderzoek ontwikkelde. Na het overlijden van haar zus kwam ze al jong in aanraking met het Tibetaans boeddhisme, wat de aanleiding was om zich in empathie te specialiseren.
Empathie en compassie zijn nauw met elkaar verbonden, legt ze uit: “Empathie gaat vooraf aan compassie. Het gaat om je kunnen inleven en openstaan voor andermans ervaringen. Compassie is de actie die daaruit voortkomt. De belangrijkste valkuil voor empathie is jezelf projecteren op de ander. Vooral cognitieve empathie – dat je verschillende perspectieven naast elkaar kunt zien – is iets dat social media natuurlijk helemaal niet bevorderen.” Daarnaast noemt ze toegenomen concentratieproblemen als gevolg van de toegenomen digitalisering. En valt haar op dat jongeren steeds meer verlegen zijn: “Ze vinden het moeilijk om echte relaties met mensen aan te gaan.”
Ook Susan Bögels benoemt een rits desastreuze gevolgen van de huidige digitalisering. “We zien de afgelopen jaren een toename in psychopathologie onder kinderen: meer kinderen hebben last van angst en depressie, maar ook van aandachtstoornissen zoals ADHD. Daar zijn verschillende verklaringen voor, maar social media spelen zeker een rol: onze aandachtspanne is de afgelopen jaren steeds korter geworden.”
Onze aandachtspanne is de afgelopen jaren steeds korter geworden.
TweetWat kunnen ouders hier aan doen? Bögels: “Een kind volgt altijd het voorbeeld van de ouders. Ouders van nu maken eindeloos foto’s van en selfies met hun kinderen. Je ziet dat baby’s al beginnen te poseren als ze het klikje van de telefoon horen. Onze maatschappij wordt steeds narcistischer en social media draagt hieraan bij. Het beste wat ouders dus kunnen doen is zélf stoppen met social media. Je eigen relatie tot je telefoon en je computer radicaal veranderen. Zet die telefoon op vliegtuigstand als je thuiskomt of leg hem weg. En ga met je kinderen spelen, ga samen koken of een boek lezen.”
Bied je kinderen een alternatief, zegt ook Lidewij Niezink: “Vorige week had ik vrienden op bezoek met twee pubers die de hele dag met hun telefoon in de weer waren. Op een gegeven moment heb ik gezegd: ‘We gaan nu buiten een houten schommelbank bouwen.’ We hebben de telefoon eerst gebruikt om inspiratie op te doen voor het ontwerp, maar daarna ook echt weggelegd.” Volwassenen moeten kinderen en jongeren helpen hun telefoongebruik te reguleren: “Je hoort dat kinderen zelf aangeven dat ze hun social media accounts willen blokkeren als andere kinderen dat ook zouden doen. Ik denk dat wij hen daarbij moeten helpen. En dan heb ik het niet alleen over ouders, maar ook over scholen. Dat we gewoon zeggen: die telefoons gaan eruit.”
Zowel Niezink als Bögels zijn dan ook enthousiast over het recente telefoonverbod op scholen. Bögels: “Dat steeds meer scholen telefoons verbieden vind ik heel goed. Ouders kunnen ook thuis het smartphonegebruik reguleren: je kunt bepaalde sites blokkeren en het gebruik ervan limiteren – toen mijn kinderen klein waren mochten ze bijvoorbeeld één uur per dag op de computer, als hun huiswerk af was. Ik snap dat het nu lastiger is, maar je kunt nog steeds dit soort afspraken maken.” Wat volgens haar ook kan helpen is als ouders van een klas samen afspreken op welke leeftijd kinderen een smartphone krijgen.
Begin met nadenken over wat je eigenlijk van die telefoon wil.
TweetEn als je dat als ouder zelf ook niet zo goed weet? Kinderen pikken digitale trends en vaardigheden immers vaak sneller op dan hun ouders: hoe kun je je kind daar dan in begeleiden? Niezink: “Je moet niet pretenderen dat je het weet, want dat doe je niet. Je kunt wel samen op reis, samen kijken: waar kunnen we dit voor gebruiken?” “Aandacht is belangrijk,” vult Bögels aan: “Ga er naast zitten en doe het samen. Verval niet in aversie als je het niet begrijpt, maar verdiep je in hun digitale wereld. Speel samen een digitaal spel. Alleen dan kun je je er een mening over vormen.”
Voor de ontwikkeling van mediawijsheid is het ook nodig de valkuilen die jij ziet bespreekbaar te maken, zegt Niezink. “Je moet kinderen jonger dan voorheen leren dat er belangen spelen. En dat de waarheid niet een zwart-wit verhaal is. Dat vinden kinderen supermoeilijk, ze hebben liever zwart of wit dan grijs. Maar ik denk dat je kinderen wel kunt leren comfortabel te zijn met het feit dat we iets niet weten. Je kunt zelf ook toegeven dat je het niet weet en die bescheidenheid modeleren. En grenzen aangeven: nu wel, nu niet. Als je als ouders deze reis met je kinderen aangaat, dan kun jij tegelijkertijd wat van hun digitale vaardigheden meepikken.”
Wat vinden ze ervan dat kinderen hun werkstukken tegenwoordig door ChatGPT laten maken? Bögels: “Het vermogen tot zelf nadenken, reflecteren en formuleren dat we ontwikkelen door zelf een stuk te schrijven, wordt steeds minder door ChatGPT. Maar misschien nog wel ernstiger is dat we helemaal niet meer weten wat de bron is. Mensen schrijven tegenwoordig dingen op waarvan ze helemaal niet meer weten waar het vandaan komt.”
Niezink vindt het minder problematisch dat leerlingen kunstmatige intelligentie inzetten voor hun werkstukken: “Het gaat over creatief leren met de tools die je hebt. Ze gebruiken AI toch wel, dus je moet het onderwijs veranderen. Je kunt ook zeggen: genereer het maar en breng het mee naar de klas. Dan gaan we het samen bespreken. En zulke goede vragen stellen over zo’n verslag dat je toch leert over de inhoud – ondanks dat je het niet zelf geschreven hebt. En dan ontdek je misschien wel dat je iets hebt ingeleverd wat helemaal niet klopt.”
Ze gebruiken AI toch wel, dus je moet het onderwijs veranderen.
TweetDe komst van kunstmatige intelligentie gaat een grote verschuiving veroorzaken, verwacht ze: “Net zo invloedrijk als de komst van het internet. We moeten daar dus op een goede manier mee om leren gaan – en dat ook aan onze kinderen leren. “De juiste opdrachten geven en de juiste vragen stellen – ‘prompt engineering’ – is cruciaal. Dat grijpt weer terug op informatievaardigheden. Alles begint met de vraag: wat wil ik eigenlijk weten? Vervolgens is het ook belangrijk dat je je afvraagt: Wat denk ik zelf? En: welke antwoorden verwacht ik? Dan kun je ook herkennen wat er anders is en raak je minder snel in een informatiefuik verstrikt. Zo houd je zelf controle over waar je mee bezig bent.”
Heeft digitalisering eigenlijk ook positieve effecten? Bögels: “Uit onderzoek blijkt dat veel likes op een post ook je zelfvertrouwen kan vergroten, dat het kan helpen om neer te zetten wie je bent. Wat ik ook mooi vind, is dat jongeren hun kwetsbaarheid tonen op social media. Ik zag vanochtend bijvoorbeeld een filmpje van een jonge sporter die zijn lichaam voor en na een kankerbehandeling liet zien. En deelde over zijn liefde voor zijn huidige lichaam. Zoiets kan heel verbindend werken. Iedereen kan tegenwoordig een publiek bereiken met een persoonlijke boodschap, waar dan ook echt naar geluisterd wordt. Dat zorgt voor een beweging richting inclusiviteit en diversiteit.”
Niezink: “Ik gebruik zelf geen TikTok, maar toen de hele wereld begon te dansen, dacht ik wel: dat lijkt me nou een goede invloed van social media. Net als dat je online heel makkelijk nieuwe vaardigheden kunt leren: koken, metaal bewerken, meubels maken, noem maar op. Er staan zoveel filmpjes online waarin mensen echt ongelofelijke dingen doen. Of slimme ideeën hebben waar je zelf nooit opgekomen was. Die diversiteit aan creativiteit is prachtig. We moeten alleen wat doen aan die filterbubbels en de commercialisering van het internet. Dat is meer een probleem dan de tools zelf.”
Is opvoeden nou echt anders geworden door al deze digitale ontwikkelingen? Niezink: “In de kern gaat opvoeden over nieuwsgierige, stabiele kinderen op de wereld zetten die we klaarstomen voor hun eigen grote levensavontuur. Volgens mij blijft dat hetzelfde. Tegelijkertijd verandert de wereld snel en heeft niet iedereen de kritische capaciteiten om dit bij te houden. Daar zit een gevaar, dat zeker begrensd moet worden vanuit de maatschappij en overheid. Bescherming van data en andere algoritmes, zodat je blik niet meer getunneld wordt, zijn volgens mij het allerbelangrijkste.”
“We weten niet precies waar het heen gaat met alle digitale ontwikkelingen, maar toch moeten we ons er wel op voorbereiden,” vervolgt ze. “Het wordt een toekomst waarin we te maken krijgen met nieuwe mengvormen van menselijke en niet-menselijke intelligentie. Waar verliefd worden op een chatbot misschien wel echt helemaal prima is. Dat lijkt onvoorstelbaar, science fiction. Maar laten we vooral fantaseren over waar het heen kan gaan, in plaats van alleen maar doemscenario’s te bedenken. We creëren de toekomst met zijn allen, dus laten we die actief vormgeven.”
Omslagafbeelding: Digital Kids, door Scott McLeod, via Flickr.